Sybren Van Dijk De man is een geboren en getogen Nederlander, in 1863 tot het herstelde evangelie bekeerd en zes jaar later met zijn gezin geëmigreerd naar Zion. Tweemaal keert hij als zendingspresident terug naar Nederland, van 1871 tot 1874 en van 1880 tot 1882. Met toestemming van zijn eerste vrouw Frokje, trouwt hij in 1875 een tweede maal, met Anna Elisabeth Nollkamper, een Nederlandse bekeerlinge die eveneens naar Utah is geëmigreerd. Voor zijn twee gezinnen bouwt hij in de stad Ogden een mooie dubbelwoning. Frokje en Anna en hun respectievelijke kinderen kunnen goed met elkaar overweg in dit meervoudige huwelijkstelstel. Tien jaar later echter worden de vervolgingen, door de Amerikaanse regering tegen de "polygamisten" ingezet, zo hevig dat de meeste mannen zich moeten verbergen, willen ze niet in de gevangenis belanden. Onze nu 60-jarige Nederlander zoekt zijn toevlucht in het zuiden van Utah, in een onherbergzaam en onontgonnen gebied, waar hij van de grond af herbegint. Aan de oever van de Fremont rivier, in Rabbit Valley, bouwt hij een primitief huisje uit graszoden met een dak van boomstammen, opgevuld met zand en stro. De regen spoelt de dakvulling telkens weer weg. Meubelen heeft hij amper - juist het minimum uit ruw materiaal vervaardigd. Hij tracht zijn twee gezinnen te laten overkomen: Anna komt met haar vier kinderen, maar Frokje kan het niet meer opbrengen. Zijn nieuwe grond en zijn huis laat hij inschrijven onder de meisjesnaam van zijn tweede vrouw, uit vrees dat de regeringsrechercheurs hem zullen vinden. Daar, in de afgelegen natuur, zal hij blijven wonen tot zijn dood in 1899, op 72-jarige leeftijd. Het is ook daar dat hij kort voor zijn dood nog een levensverhaal schrijft. Zijn handen zijn zo vervormd en stijf van artritis dat Anna zijn vingers moet opensperren om er een pen tussen te schuiven. En moeizaam plaatst hij uiteindelijk zijn handtekening onder zijn laatste woorden: Sybren van Dijk. "Mijn geliefde broeders, zusters en vrienden... Ik, de schrijver van dit stuk, ben nu reeds dertien jaren ziek en lijdende, gebonden aan mijn kamer en mijn bed, en toen ik onlangs op een nacht wakker lag, kwam de vraag in mij op: 'Kan ik nu niets meer doen voor het welzijn van mijn medemensen?' Ik overdacht de wondervolle wijze waarop de Heer mij bewaard heeft sinds mijn jeugd en ik besloot dat ik, zo goed als het nog kan, enkele van Gods handelingen met mij zou beschrijven... Mijn enig doel is God te eren en nederig nog wat goed trachten te doen..." (1). Sybren schrijft over zijn jeugdjaren. Geboren op 22 mei 1827 in Leeuwarden, verliest hij op 8-jarige leeftijd zijn vader. Zijn moeder hertrouwt, maar "o droefheid, met een verstokte dronkaard." Toch kan Sybren zijn stiefvader ook waarderen: hij leert van hem het beroep van schrijnwerker en mag zelf nooit één druppel alcohol aanraken. Ondanks het verbod van de plaatselijke dominee, leest de jongen ijverig in de Bijbel: "Ik ben steeds zo dankbaar geweest dat ik zo aandachtig de Schriften heb bestudeerd in mijn jeugd." In 1853, op 26-jarige leeftijd, trouwt hij met Frokje Jans Dam uit Dokkum in Friesland. Van hun drie zonen en vier dochters zullen er slechts twee volwassen worden. Vijf kinderen draagt Sybren ten grave, nog voor ze de leeftijd van drie jaar bereikt hebben. Het jonge echtpaar ziet zovele misbruiken in de Hervormde kerk, dat ze overstappen naar de Evangelische kerk. Sybren brengt het er spoedig tot een der voorsprekers, maar vindt geen gemoedsrust: "Waarom hebben wij geen apostelen? Waarom is onze doop zo verschillend?" De jaren gaan voorbij en Sybren bidt dat God hem naar de ware kerk zal leiden. In 1862, op een zondagochtend, deelt een vreemdeling aan de uitgang van de Evangelische kerk tractaatjes uit met "de leringen van de Kerk van Jezus Christus door de profeet Joseph Smith." 's Namiddags is Sybren reeds in een druk gesprek gewikkeld met de mormoonse zendeling - vermoedelijk Elder van der Woude. 's Avonds roept Sybren een groepje aspirant-predikanten bijeen en de debatten "worden langdurig, maar vriendelijk voortgezet tot elf uur." Een jaar lang bestudeert Sybren de nieuwe boodschap, onrustig, biddend, kibbelend met zijn dominee. Hij voert een drukke correspondentie met Elder van der Woude in Amsterdam. Een strijdvraag over het gezag om te dopen voert het conflict met zijn dominee ten top. Nu aarzelt Sybren niet meer: op 19 mei 1863 wordt hij door van der Woude gedoopt en de dag nadien reeds tot ouderling geordend, "hoewel ik eerst heftig protesteerde, overtuigd dat ik er niet waardig voor was". De reactie van zijn omgeving is uitermate bitter en hij wordt prompt uit de Evangelische gemeente geëxcommuniceerd, "wegens het zich mengen met de slechtste mensen ter wereld, de grootste hoereerders, enz." "Vol vuur begon ik onmiddellijk tot mijn omgeving te prediken, in de mening dat iedereen mij zou geloven; de waarheid was immers zo eenvoudig. Maar, oh, welk een ontgoocheling! In plaats dat zij mij geloofden, werd ik ten overvloede uitgescholden, en zij die mij zo op de handen hadden gedragen, ontpopten zich nu als mijn aartsvijanden. En hier was ik, helemaal alleen in een stad van 25.000 inwoners, alleen in een gebied van 300.000 mensen. En de man die mij gedoopt en geordend had, had Amsterdam verlaten om terug te keren naar Utah... Ik had sterkte in het geloof nodig. En die sterkte kwam, broeders en zusters. Ik hoop dat u me wilt geloven, want het is de heilige waarheid. Toen ik op een dag na een schrijnwerkersopdracht naar huis keerde, werd ik op de weg tegengehouden als door een sterke arm, en een stem, niet erg luid, maar heel duidelijk, zei tot me: "Nu zijt gij een lid van de ware kerk van Christus." Ik herinnerde mij mijn gebeden om de ware kerk van Christus te leren kennen en ik had kunnen dansen en springen van vreugde, ware het niet dat ik mij op een weg vol mensen bevond..." Met ongebreideld enthousiasme zet Sybren zich voor het werk des Heren in. Hij laat kerkpublikaties uit Zwitserland overkomen en vertaalt de brochure "Een stem tot waarschuwing." Wanneer de nieuwe zendeling Joseph Weiler in Nederland aankomt, laat deze duizend exemplaren van de vertaalde brochure drukken. Als een uitstekend meesterschrijnwerker en werkoverziener, aanvaardt Sybren in 1863 een contract om een Rooms-Katholieke kerk te bouwen. Onderzoek wijst uit dat dit de kerk van de H. Franciscus van Assisi te Franeker (nabij Leeuwarden) moet geweest zijn (2). Op werkdagen overziet Sybren van Dijk de bouw van deze vrij grote kerk, op zondag predikt hij echter vlijtig het mormonisme in een nabije schuur, samen met broeder P. J. Lammers die uit Amsterdam is overgekomen om te helpen. De katholieke parochieleiding staat in rep en roer en tracht Sybren te laten ontslaan. Doch de hoofdaannemer vindt de capaciteiten en de eerlijkheid van Sybren van Dijk belangrijker dan het tumult en houdt het been stijf. Sybren blijft en beëindigt de bouw van de kerk in 1865. Zijn beroep brengt hem vervolgens naar Zwolle, waar hij verschillende bouwwerken overziet - onder meer een school en een ziekenhuis. Hij schrijft zelf een brochure: "Bent u een ware Christen?" en laat er duizend exemplaren van drukken die hij persoonlijk uitdeelt aan de uitgang van twee protestantse kerken. De bal is aan het rollen. Binnen enkele maanden heeft hij een groep van negen leden rond zich geschaard. "Maar, oh, wat heb ik ook afgezien in deze stad Zwolle! Soms liep de helft van alle schoolkinderen scheldend achter mij aan." In 1869 verlaten Sybren en zijn gezin Nederland, samen met zeven andere gezinnen van Nederlandse heiligen der laatste dagen. In Liverpool voegen ze zich bij een grote compagnie mormoonse emigranten en richten de kaap naar het Beloofde Land. Slechts twee jaar later wordt Sybren geroepen om terug te keren naar zijn geboorteland en er over de zending te presideren. 1872: " GEDOOPT MET BLOOTE VOETEN..." Na het vertrek van zendingspresident Marcus Holling en de meeste leden in 1869, is de kerk in Nederland op een minimumpeil blijven staan: een twintigtal heiligen der laatste dagen, verspreid over enkele steden - Amsterdam, Zwolle, Zaandam, Deventer. Er heerst inactiviteit en ontmoediging. Als nieuwe zendingspresident komt Sybren van Dijk eind 1871 aan en begint meteen en systematisch alle vroegere leden op te zoeken. Zijn dagboek, in het Nederlands bijgehouden, verhaalt bondig en objectief de dagelijkse gebeurtenissen. Zendelingen in die periode zijn voor hun levensonderhoud en andere kosten afhankelijk van de lokale leden. Zij kunnen hiervoor geld van de tiende gebruiken, maar moeten wel alle inkomsten en uitgaven stipt bijhouden en om de zes maanden een gedetailleerd verslag naar hun overziener in Liverpool opsturen. In de linkermarge van zijn dagboek noteert Elder van Dijk telkens de datum, in de rechtermarge de eventuele inkomsten en uitgaven. Laten we hem eens gedurende een aantal dagen volgen: "26 januari (1872). Vele vreemdelingen bezocht en gesproken. Veel haat ondervonden, doch ook belangstelling. 's Avonds vergadering bij vrouw Steenbruggen. Uitgescholden door den ouderling der Afgescheidenen van Zwolle en ondersteund door eene de Lange, vrij-Evangelisch. De vrouw is overtuigd van de waarheid volgens haar eigen woord. 27 januari. Eenige menschen bezocht en vertrokken terug tot Zwolle te voet, zeven uur gaans. Verteeringskosten fl. 2,50. 29 januari. Brieven geschreven naar en verzonden met 4 geschreven boekjes tot vrouw Steenbruggen. Idem brieven naar Leeuwarden en Baard. Aan postzegels, spiegeltje, horlogeketting, fl. 1,50. 1-2 Februari. Vertrokken naar Amsterdam en zeer wel ontvangen door broeder de Groot. fl. 1,70 . 3 Februari. Opgezocht zuster Vernee. Wel ontvangen. Deze zuster is als het ware begraven onder de vrees voor haar man. Bezocht een door wederwaardigheden van allerlei aard afgeweken broeder, genaamd Brauer. Vroeger gedoopt in Zürich. Hij geeft te kennen dat hij vurig wenscht terug te keren, daar hij altijd geweten heeft dat dit werk uit God is. 4 Februari. Bezocht de afgevallen Dresselhuizen en Benjamin op Zaandam. fl. 0,50 . Hun toestand is bitter. In de Geest van zachtmoedigheid heb ik getracht hen terug te brengen. 5 Februari. Bezocht Jansje, de vriendin van Loentje, de vrije-Evangelist Jansen en 's avonds Brauer. Ontvangen van Brauer voor een reispenning fl. 0,25." De ijver van Sybren van Dijk draagt spoedig vruchten. Op 22 februari 1872, twee maanden na zijn aankomst in Nederland, doopt hij de eerste bekeerlingen, Eelke Ekkers en Anna Elizabeth Nollkamper, die drie jaar later zijn tweede vrouw zal worden. Voor het einde van het jaar zal hij nog veertien andere bekeerlingen dopen, terwijl lokale priesterschapdragers ook hier en daar voor groei zullen zorgen. Elder van Dijk aarzelt niet op te treden in de sterkte van zijn priesterschap en met de macht Gods. In het bijzonder in het zegenen van zieken ontplooit hij zijn groot geloof: "Bij aankomst vond ik een telegram van Amsterdam met verzoek aan mij cito over te komen. Gereisd naar Amsterdam, fl. 1,70. Bij aankomst vond ik broeder de Groot zwaar ziek. Aan hem verricht het dienstwerk. De vrouw des huizes, niet in de kerk zijnde, had getelegrafeerd, overtuigd als zij was van de vroegere herstellingen door den Heer aan haar man en dienstmaagd geschied. Veel strijd heeft zij daarvoor moeten verduren met hare familie, welke het duivelskunstenarijen noemen." Een dag later: "Broeder de Groot veel beter, en het bed verlaten." En weer een dag later: "Broeder de Groot staat 's morgens op gezond naar het lichaam, doch zwak in krachten. De Heer heeft hem hersteld, Hem zij de eere. Vertrokken naar Zwolle." De werkzaamheden van Sybren van Dijk doen denken aan de werkwijze van de apostel Paulus. Nooit blijft hij langer dan een paar dagen in dezelfde stad, behalve wanneer hij tractaatjes vertaalt of zelf schrijft, woorden op lofzangen zet, of ander kerkmateriaal klaarmaakt. Net zoals Paulus voert hij een uitgebreide correspondentie met de leden om hen op te bouwen en te vermanen. Gedurende het eerste jaar, 1872, stuurt hij naar elke gemeente brieven, maar in 1873 introduceert hij het systeem van de wekelijkse "rondgaande brief" - een algemeen epistel dat van de ene gemeente naar de andere wordt doorgezonden. Deze voorloper van de kerkelijke tijdschriften brengt regelmaat in de berichtgeving, spaart tijd en werk uit voor de auteur, en draagt sterk bij tot het gevoel van eenheid onder de leden. Als hij niet schrijft reist hij van plaats tot plaats, te voet als hij geen geld heeft, of anders met de koets, de stoomboot of "per spoor." In elke plaats bezoekt hij de leden, houdt met hen en met "vreemdelingen" vergaderingen, gaat discussies aan met de dominee of de pastoor, deelt tractaatjes aan de uitgang van de kerken uit en houdt openbare bijeenkomsten waar hij vol vuur de boodschap van het herstelde evangelie predikt. In zijn dagboek, op datum van 6 en 7 juli 1872, vinden we daar een typisch voorbeeld van: "Vertrokken naar Amsterdam per stoomboot. Door broeder en zuster de Groot en zus Anna met de meeste hartelijkheid ontvangen. Een zaal gehuurd genaamd Neerlands Werkman voor eene dag tweemaal te spreken en door broeder de Groot geadverteerd in het Handelsblad. fl. 1,50." Hoewel de kleine advertentie op de achterpagina van de zaterdagbijlage verscheen, tussen de vraag om een "fatsoenlijke dienstbode" en het aanbod van een "buffetjuffrouw", kwam "een vrij talrijk publiek" naar de Neerlands Werkman: "7 Juli. 's Morgens gesproken in genoemde zaal over het Mormonisme, wat het is, wat het wil, en wat het zal zijn in de toekomst. Een vrij talrijk publiek was opgekomen. Na de spreking werd door een der aanwezigen op een bittere wijze aanmerkingen gemaakt, 1) over de handelingen van de eerste zendeling van der Woude, 2) over de doop als zoude die naakt plaatsvinden, 3) over polygamie. Deze aanmerkingen mocht ik zoodanig weerleggen dat hij zich beschaamd moest stilhouden. De geest die er heerschte was over het algemeen goed te noemen. Eenige weinigen trachtten wel onrust te stoken, maar verreweg het grootste gedeelte legde hun het zwijgen op. 's Avonds gesproken over de bekeringsweg van Paulus van Tarsen, als een voorbeeld en kenmerk voor elk mensch om door dezelfde gehoorzaamheid tot dezelfde wetenschap te komen. Het gehoor was niet zoo talrijk, doch er heerschte eene goede opmerkzaamheid. Vele tractaatjes zijn uitgedeeld voorzien met mijn adres. Israels God geve zijn zegen er op. Het is Zijn werk. Het zal niet baten dat Paulus plant, en Apollos nat maakt, indien Hij Zijn zegen er niet op geeft." De evangeliekennis en de overtuigingskracht van Sybren van Dijk blijken ook uit zijn contacten met de Apostolische gemeente. Op 12 augustus 1872 krijgt hij bezoek van een Apostolische woordvoerder, die aan de mormoonse zendeling het "ware" evangelie komt verkondigen. Kalm noteert Elder van Dijk: "Doch al wat hij meende te hebben is hem ontnomen, en ik hoop dat hij spoedig gedoopt zal worden." En op de datum van de volgende dag, 13 augustus, lezen we: "Wederom dien Heer gehad en met ons gesproken van een tot half vijf, en 's avonds gedoopt. De naam van onze nieuwe broeder is Johan Nagel, zijn vader is dominee geweest, hijzelf heeft daarvoor gestudeerd; hij heeft 25 jaar den Heer menen te dienen, eerst bij de Afgescheidenen, toen bij de Baptisten, toen bij de Apostolischen, thans is hij dan een lid van de Kerk van Jezus Christus, en zijne betuiging is dat hij alleen wil Christus en dien gekruisigd." De dag nadien voegt Sybren er lakoniek aan toe: "Ten gevolge dat ik gedoopt heb met bloote voeten, heb ik mijne voeten erg bezeerd, waardoor ik in huis moet zitten..." De Apostolische kerk is blijkbaar erg tegen het mormonisme gekant, zeker na de snelle bekering van Johan Nagel. Elder van Dijk krijgt meteen de nodige Apostolische gemeenteleiders op bezoek en dan gaat het er blijkbaar fel aan toe. Een zeker "apostel Zwart" van de Apostolischen komt heftig prediken dat Brigham Young, Mohammed en de Paus drie spitsbroeders zijn. Onze mormoonse zendeling schrijft hem prompt een paar brieven om hem tot bekering te roepen. Twee dagen na de doop van broeder Nagel, komen een "profeet" en een "diaken" van de Apostolischen op bezoek. Doch volgens van Dijk "brachten zij de grootste wartaal uit; eindelijk verkondigde ik hun de raad Gods, waarna de profeet inzonderheid het werk Gods begon te lasteren, waarna ik hem, daar hij met machtspreuken wilde bewijzen een profeet te zijn, in den Naam van Jezus Christus verklaarde voor een dienstknecht des Satans." De Apostolische profeet ontsteekt in woede en "trillend van gramschap" en "met afgebroken woorden" beschuldigt hij van Dijk "een leugenaar en boosdoener" te zijn. Zelfzeker besluit Sybren het verslag van het conflict: "Onze nieuwe broeder is zeer versterkt geworden in zijn overtuiging." En de dagen gaan verder: "16 Augustus <1872>. Nog altijd huiszittende met de voet. Bezoek gehad van onze nieuwen broeder. Hij wenscht nog meerdere Apostolische hoofden bij mij trachten te brengen. Ontvangen 3.000 tractaatjes. Betaald fl. 12. 17 Augustus. Brief geschreven naar mijne vrouw. Bezoek afgelegd bij eene vrouw welke gedoopt wilde worden, maar niet tot vergeving van zonden. Veel met haar gesproken, doch weinig baat. Arm mensch. Rijk en verrijkt, en toch naakt en ellendig." Het jaar 1872 loopt ten einde. De onvermoeibare zendingspresident schrijft op 31 december: "... het jaar door Gods zegen rijkelijk gekroond, geëindigd door een bord karnemelk te eten en den Heer voor al Zijn genade te danken..." 1873: " MAAR PLICHT EN ROEPING GEBOOD..." In 1873 wordt het werk nog geïntensiveerd door het veelvuldig uitdelen van tractaatjes en door het aankloppen van deur tot deur. Dit actievere zendingswerk lokt ook tegenreacties uit, vooral in deze periode waar meer en meer artikelen en boeken het mormonisme, of liever een negatief-geromanceerd polygaam mormonisme, op de korrel nemen. In Zutphen krijgt Sybren van Dijk een politiebevel om de stad te verlaten. Hij neemt meteen de gelegenheid te baat om eerst "veel en ernstig" met de politieagent te spreken en dan de stad te verlaten, onderweg handenvol tractaajes uitdelend. Een week later stapt hij Zutphen terug binnen - en ditmaal laten de gezagsdragers hem ongemoeid. De lente en de zomer betekenen voor de Europese zendingsleiders ook de drukke voorbereidingen op de emigratie van de heiligen die er toe in staat zijn. Zo treft Sybren van Dijk alle voorbereidingen in verband met de reis via het kerkelijke emigratieagentschap te Liverpool. Het werk omvat ook toezicht op de financiële haalbaarheid voor elk gezin afzonderlijk, bijstand bij verkoop van bezittingen en raad voor de aanschaf van gewenst emigratiemateriaal. Wanneer de betrokken kerkleden klaar zijn, begeleidt Elder van Dijk ze naar de vertrekhaven Rotterdam of zelfs tot in Liverpool. In 1873 begeleidt hij aldus de Nederlandse groep tot aan de Engelse vertrekhaven. Het blijkt wel uit zijn dagboek dat een speciale bekommernis voor de mee-emigrerende zuster Anna Nollkamper daar iets mee te maken heeft, hoewel alles er op wijst dat Sybren van Dijk zeer correct handelt. Als hij misschien reeds denkt aan een eventueel tweede huwelijk, is het ook duidelijk dat hij de procedure via de toestemmingen van zijn eerste vrouw en van de kerkpresident nauwgezet wenst te volgen. Op 2 juni vergadert hij met de vertrekkende Nederlandse broeders en zusters in zijn hotelkamer en drukt hen op het hart steeds trouw en standvastig te blijven. Aan elk van hen afzonderlijk vraagt hij of hij in iets tekort heeft gedaan of teleurgesteld. Elkeen bevestigt dat hij zijn plicht volkomen heeft vervuld. Na een dag van verdere voorbereidingen, gaan de heiligen op 4 juni aan boord van de Nevada, een typisch mormoons charterschip. "Daar het scheepsvolk reeds alles voor de komst der mormonen in gereedheid had gebracht, en van de zijde van het bestuur der kerk reeds vooraf ieder zijn plaats had bestemd en aangewezen, zo waren wij spoedig klaar, en de broederen en zusteren waren als het ware huiszittend... Toen begaven wij ons aan dek, alwaar reeds velen der Engelse jonge broederen en zusteren zich tot het zingen van onze heerlijke Zions liederen hadden vereenigd. O mijn hart trilde van blijdschap toen ik mij daaronder bevond..." De verschillende nationaliteiten vormen geen barrière voor deze mensen die door het aanvaarden van het herstelde evangelie een hogere eenheid tussen hen allen ontdekken. Men maakt kennis, men zingt samen, men luistert, eventueel met vertaling, naar de opwekkende woorden van President Albert Carrington, lid van de Raad der Twaalf en mede-overziener van het Europese gebied. Om drie uur 's middags moet Sybren van Dijk het schip verlaten: "Zoo kwam eindelijk het uurtje van scheiden, wat voor mij niet zoo gemakkelijk was. O ik had wel alles kunnen achterlaten om maar mede te kunnen gaan naar mijn dierbare Zion en mijn liefhebbende vrouw en kinderen, maar plicht en roeping gebood. Nog een weinig geduld mijn ziel en gij zult ze allen wederzien. Zwaar viel mij de laatste groet aan het schip dat mijn dierbare broeders en zusters droeg, en waarop zich een bevindt aan wien ik mij met hart en ziel verbonden gevoel. God beware haar! Met een ijskoud hart keerde ik terug tot een voor mij ijskoud Babylon. Naar mijn kamer in het logement moest ik, in de eenzaamheid, en daar moest ik bidden en schrijven, schrijven aan mijn vrouw en broeder Lammers en broeder Hubert. Daarin vond ik troost." Terug in Nederland werpt Elder van Dijk zich met verdubbelde ijver in het werk van de eer. Bijna elke dag trekt hij naar een andere stad, bezoekend, predikend, zegenend. Het beetje geld dat hij ontvangt om in zijn karig levensonderhoud te voorzien, gebruikt hij gul om anderen te helpen: "1 gld. voor het spoor voor broeder Koldewijn's kinderen om een vergadering in Zutphen bij te wonen; 25 gld. voor broeder Stam voor een nieuwe vest, een jas en een broek; 12,5 gld. voor broeder Brauer als lening om enkele kleine schulden af te lossen, in wekelijkse betalingen terug te betalen." In september 1873 heerst er onenigheid onder de leden te Amsterdam - een blijkbaar weerkerend verschijnsel, want ook Elder van der Woude heeft er in de jaren 1860 het nodige zweet aan moeten besteden (zie hoofdstuk 2). Elder van Dijk pakt de koe bij de horens om de "verwarde hartstochten" tot rede te brengen. Vier weken lang arbeidt hij met de leden door overreding en door vermaning om uiteindelijk "de eendracht te herstellen." Ondertussen laat hij het eigenlijke zendingswerk niet verzanden: "Nieuwe kennissen zijn aangeknoopt door het verspreiden van tractaatjes en door samensprekingen te Amsterdam, Overtoom, Sloten en Haarlem, dus ik dank de Vader dat Hij mij niettegenstaande alle mijne gebreken, toch ook nu wederom in deze vier weken heeft gezegend."De overige maanden van 1873 zinderen van ijver en geesteskracht. Eén dag uit het dagboek moge volstaan als voorbeeld:"15 oktober <1873>. Vertrokken naar Borculo. Spoor naar Lochem, fl. 0,40. Verteering te Deventer en Zutphen, postzegels, fl. 0,40. Te Borculo waren broeder en zuster Koldewijn recht blijde, want de Heer had haar den zondag te voren genezen door oplegging der handen van den ouderling Stam van hare ziekte in de beenen, waaraan zij 4 weken had gelaboreerd, zoodat zij de krukken kon wegwerpen. Ook broeder Koldeijn was hersteld door oplegging der handen, en kon des maandagsmorgens weer naar den molen gaan. Het been van zus Koldewijn was dicht en zij kon loopen als een kieviet. 's Avonds had ik eene samenkomst ten huize van broeder Koldewijn met een Bijbelcolporteur, een afgescheiden kleermaker en nog een man en vrouw. In alles zijn zij overtuigd geworden van hunne dwalingen, en is hun de weg des vredes bekend gemaakt, en zulks niet voor de eerste maal. Onze handen zijn rein van hun bloed. Verzonden het gecollecteerde te Zwolle naar broeder Bartens te Amsterdam, fl. 2,00. Tiende van Koldewijn, fl. 2,70." Pragmatisch en kordaat, en tegelijkertijd diepgelovig en liefdevol, is Sybren van Dijk een stuwende kracht in de vooruitgang van de jonge kerk in Nederland. Ontmoediging breekt nergens door tussen de regels van zijn dagboek. Hij verlangt weliswaar naar Zion, naar zijn vrouw en zijn kinderen, in die mate dat hij, een geboren Nederlander, zich in Nederland soms "een vreemdeling in een vreemd land" voelt. Doch hij blijft en werkt onverdroten verder, want daartoe is hij geroepen. Volkomen gehoorzaamheid aan de plichten van zijn zending stelt hij nooit in vraag. Hij werkt, werkt, nederig en dankbaar. Op 31 december 1873 besluit hij het jaar met de woorden: "Dit jaar ruimschoots de zegeningen des Heeren ondervonden. Bij de Heer is getrouwheid, bij mij beschaamdheid des aangezichten vanwege vele tekortkomingen, maar de Heer is barmhartig en groot van goedertierendheid, Hij vergeeft menigvuldiglijk. O Heer, dank zij u toegebracht voor al wat Gij mij hebt geschonken en voor al wat Gij mij hebt onthouden. Zie in gunst om mij en mijnen geringen arbeid neder in dit land en vergeeft mij mijne ongerechtigheden om Jezus wil. Amen." 1874: "HET STOF MIJNER VOETEN AFGESCHUD..." Kan een dagboek routine worden? Misschien, maar elke dag opnieuw spreekt Sybren van Dijk aan. Het jaar 1874 is net begonnen. Binnen zes maanden zal hij naar zijn nieuwe thuis in Zion mogen terugkeren. Zelf weet hij dit nog niet, want in die periode heeft een zendingsoproep geen einddatum. Men wacht in gehoorzaamheid op de brief die ontslag verleent - al duurt het jaren. "4 Januari <1874>. Met broeder de Groot geweest naar Sloten op eene vergadering van zondagschoolonderwijzers. Het evangelie verkondigd in ruime mate, reeds ten vierde male in dat huis. Hardnekkig tegengestaan. Het stof mijner voeten afgeschud tegen hen tot een getuigenis, en daarna nog bespot. 31 Januari. Een huisgezin bezocht alwaar een jonge man van omstreeks 26 jaar, Rooms-Katholiek, mij wenschte te spreken over zijn ziekte van overvallen. Ik heb hen met het werk Gods in deze laatste dagen en met de macht van den Heere Jezus bekend gemaakt, doch geen handen opgelegd, omdat ik gevoelde in de eerste plaats op gehoorzaamheid van het Evangelie te moeten aandringen. 1 Februari. Vergadering ten huize van broeder Koldewijn, en de dood des Heeren verkondigd. 's Avonds ernstig gesproken met de kleermaker Tiroller. Daarna met broeder Koldewijn een man opgezocht met name Stikkert, welke reeds meer dan een jaar zit met open beenen, en op zijn verzoek de handen opgelegd voor genezing, hem tevens het raadsbesluit van God bekend makende. Daarna gegaan naar het huisgezin van den jongen man, met name Thyssen, aldaar in ruime mate het Evangelie verkondigd, en hem de handen opgelegd voor genezing van zijn overvallen. Toen zulks geschied was, openbaarde de moeder zich dat zij reeds langer dan een jaar laboreerde aan pijnen in de borst en zijde, en dat zij geen hulp vond bij dokters, en vroeg of ook zij niet kon genezen worden. Ook haar de handen opgelegd... Daarna ten huize van broeder Koldewijn de handen opgelegd aan broeder Koldewijn tot genezing zijner breuk, en op zuster Johanna Koldewijn voor genezing van opene loopende borsten waaraan zij reeds bijna 8 maanden is lijdende. 2 Februari. Zuster Johanna Koldewijn vertelt mij dat de Heer haar volkomen heeft genezen, zoodat niet alleen de borsten dicht zijn, maar ook volkomen alle pijn is verdwenen. 's Middags gegaan naar de boer Stikkert, en met hem op zeer ernstige wijze over zijn zielstoestand gesproken, en hem gezegd dat ik geloofde dat de Heer hem zou genezen als Hij de Heer kinderlijk gehoorzaam werd... Daarna gegaan naar het huisgezin van Thyssen. De jonge man kwam mij verblijd tegemoet en vertelde mij dat hij hem zoo fris gevoelde als het maar kon, en de moeder verklaarde mij dat zij de helft beter was. Daar was groote blijdschap in dat huis... Vervolgens geloopen naar Lochem, onderweg het Evangelie kortelijks verkondigd aan een arme kleermaker van Lochem, en toen per spoor vertrokken naar Zutphen. Spoor fl. 0,40." Door het voorbeeld van zendingspresident van Dijk groeit onder de heiligen in Nederland een geest van offervaardigheid en van barmhartigheid. Tevens opent hij het perspectief van een kerk die vooruitziet naar een steeds betere en sterkere toekomst. De 'rondgaande brieven', met vertalingen van toespraken van Brigham Young, met nieuws en raadgevingen, met praktische instructies voor de emigratie, brengen de gist in het deeg. De heiligen leren dat men niet kan stilstaan in dit Koninkrijk van God. In juni 1874 wordt Sybren van Dijk eervol ontheven van zijn zending. Hij heeft 41 personen gedoopt en vele anderen zijn rechtstreeks of onrechtstreeks door zijn toedoen lid van de kerk geworden. Samen met zestig Nederlandse heiligen gaat hij op 11 juni 1874 in Liverpool aan boord van de SS Hudson. Vier maanden later, langs de grote emigratieroute naar Zion, bereiken zij Utah. Een echtgenote valt wenend in de armen van haar man. En de kinderen zijn weer zo'n stuk gegroeid. Het werk van Sybren van Dijk voor Nederland is nog niet afgelopen: van 1880 tot 1882 zal hij een tweede maal over de Nederlandse zending presideren, in een periode wanneer de anti-mormoonse tegenstand een hoogtepunt bereikt. De moedige ouderling, de "mormonendominee," de Paulinische Nederlander zullen we in een volgend hoofdstuk nog ontmoeten. Voetnoten (1) We putten voor het levensverhaal van Sybren van Dijk voornamelijk uit drie bronnen: a) Sybren van Dijk, Missionary Journal, 1871-1874, LDS Historical Department; b) Don E. Greathouse, Sybren van Dijk, ms. compilation, n.d., van Dijk family files; c) Sybren van Dijk, Life record, ms., n.d., van Dijk family files. We danken de nakomelingen van Sybren van Dijk voor hun kostbare hulp bij het verzamelen van de gegevens. Om de tekst van dit hoofdstuk niet nodeloos te verzwaren, hebben we geen bijkomende cijferverwijzingen ingelast naar de hogervernoemde bronnen. Ook werd gebruik gemaakt van de "Latter-day Saints Millenial Star", verscheidene berichten uit Nederland in de periode 1870-1874. (2) Zie Dr. P.J.H. Cuypers, tekst J. Kalf, De Katholieke kerken in Nderland (Amsterdam, 1906), p. 124; en Drs. H.P.R. Rosenberg, De 19de eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland ('s Gravenhage, 1972), p. 126. Voor foto's van de gesloopte St Franciscuskerk te Franeker danken wij Dhr. Verduyn van "De Korenaar" te Franeker, voor het gebruik van zijn ansichtenverzameling. Teksten foto's: Sybren van Dijk De kerk van de H. Franciscus van Assisi te Franeker. Het gebouw werd in 1960 gesloopt bij gebrek aan religieuze belangstelling. Interieur van de H. Franciscuskerk. Tussen andere advertenties: de "Mormonenadvertentie" in het Algemeen Handelsblad van zaterdag 6 juli 1872. T ussen andere advertenties in: de "Mormonenadvertentie" in het Handelsblad v an zaterdag 6 juli 1872. De Nieuwe Zijds Voorburgwal, met uiterst links de ingang van de Suikerbakkersteeg. Het hoekhuis met stoep en trap is de Neerlands Werkman. Het was het verenigingshuis van de arbeiders, waar in 1869 de Nederlandse sectie van de Socialistische Internationale begon. Op 7 juli 1872 predikte Elder van Dijk er het mormonisme. tekening van H.M.J. Misset, Historisch Topografische Atlas, Gemeentelijke Archiefdienst, Amsterdam.) Een Nederlandse drukkerij in 1872: kostbaar instrument voor het drukken van tractaatjes en boeken. Hoewel de kleine advertentie op de achterpagina van de zaterdagbijlage verscheen, tussen de vraag om een "fatsoenlijke dienstbode" en het aanbod van een "buffetjuffrouw", kwam "een vrij talrijk publiek" naar de Neerlands Werkman: